Mijn vader wist zich nog een restaurantje te herinneren, ietwat van de route principale af. Dus namen we de afslag, het nog-meer-binnenland van de Dordogne in. En die ouwe van mij is zo gek nog niet, want na een tijdje verschenen er bordjes langs de weg met daarop “Auberge Layotte”. Via weggetjes die alsmaar smaller werden, kwamen we uiteindelijk in een bosrijke vallei aan. Het rook er zoet van de loofbomen, waarvan de blaadjes alles kleurschakeringen van de herfst bezaten, en het lag er vol met kastanjes. Aan het einde van een okergele grindweg stond een typisch Frans stenen huisje, opgetrokken in pierre apparant dat zoveel betekent als ‘zichtbare steen’. Het was de herberg.
Toen we de auberge binnenkwamen viel de grote brandende openhaard meteen op; die verspreidde een rokerige geur. De bruine tegelvloer, de houten tafels en de stoelen met rieten zitting, zorgden voor een rustieke uitstraling. Alle tafels waren uniform gedekt met twee borden en daarop een soepbord. Daarnaast lag bestek van metaal dat er primitief uitzag.
Zodra we gingen zitten werd er meteen water, witte wijn en rode wijn op tafel gezet, die duidelijk huisgebotteld waren. Er zaten geen etiketten op de verschillend gevormde, groene glazen flessen en ook een kurk ontbrak. Die flessen bleven de rest van de maaltijd staan en werden zo nodig bijgevuld. Het apéritif werd ingeschonken, waarna een grote soepterrine op tafel kwam, waarin voldoende zat voor een hele familie. Het was een bouillon met daarin stukken pompoen, en een mandje met hard geworden stokbrood – waarschijnlijk van gisteren – dat je in de soep weer zacht kon laten worden. Ook stonden er verse knoflookteentjes bij om het brood in te smeren voor extra smaak. Na de soep kwam het tweede voorgerecht, wederom in grote klassieke schalen geserveerd: gedroogde ham, wildzwijnpaté met cornichons en fris zure rodekoolsalade met daarop wilde asperges. Telkens gingen de grote schalen weer terug naar de keuken, om bijgevuld te worden en vervolgens naar de volgende tafel te gaan.
De uitgebreide lunch werd vervolgd met confit de canard, gekonfijte eendenbouten, en daarbij gebakken cêpes, beide typische streekgerechten. Ook de pommes sarladaises die als bijgerecht geserveerd werden zijn dat. De naam zegt het eigenlijk al: ze komen uit Sarlat. De aardappelpartjes worden bij dit recept langzaam in ganzen- of eendenvet gegaard, waarbij de temperatuur steeds wordt opgevoerd. Hierdoor krijg je aardappels die zacht en smeuïg zijn van binnen en knapperig aan de buitenkant. Op het einde gaat er versgeperste knoflook en verse peterselie doorheen.
Na een kaasplank, die eruitzag alsof je aan een middeleeuws banket zat, kwam het dessert op tafel. Onze stapel bordjes was geheel verbruikt, dus kregen we ieder een nieuw bordje. Het dessert was een, op zichzelf, simpele en enigszins droge walnootcake. Maar met verrassende smaken van de siropen die je eroverheen kon gieten, kon je het zelf sappig maken. Deze werden geserveerd in kommetjes waarvan het leek alsof deze uit oma’s buffetkast kwamen. Er was keuze uit siropen van: groene tomaat, zuring, bloesem van paardenbloemen, spar en rozen.
Het duurde niet lang voordat we na het dessert koffie kregen met daarbij, hoe kan het ook anders, keuze uit vijf huisgemaakte digestifs. We hadden heerlijk gezeten en gegeten, maar het was nu de hoogste tijd om weer door te gaan. Het was inmiddels een behoorlijk middagvullend programma geworden. Via het grindpad, waar de zon door de groen-oranje-geelgekleurde blaadjes van de bomen fonkelde, begaven we ons naar de steeds breder wordende wegen. Tot we naar de route principale afsloegen, en in het volle zonlicht tussen het andere verkeer onze reis verderging.